Klei is een minerale stof bestaande uit gehydrateerd aluminiumsilicaat.
– Ze is plastisch in vochtige toestand (kneedvast bevat klei ongeveer 26% water)
– Ze is hard (heel breekbaar)in droge toestand
– Ze versteent bij inwerking van grote hitte
Klei zoals ze in de natuur wordt gevonden verschilt erg van samenstelling. Ze bevat verschillende mineralen. Meestal een of meerdere kleimineralen (kaoliniet, montmorilloniet, halloysiet) en daarnaast nog een aantal andere mineralen als kwarts, veldspaat, ilmeniet en gehydrateerde ijzerverbindingen.
Ook de korrelgrote van de klei is van belang. Hoe fijner de kleideeltjes, hoe plastischer de klei is.
Als we klei microscopisch ontleden, nemen we het volgende waar:
Klei bestaat uit microscopisch kleine kleikristallen. Deze kristallen nemen de vorm aan van lange platte meestal zeshoekige schijfjes. Bij het bevochtigen van droge klei gaat het water alle kleikristallen bevochtigen. Omdat ze plat zijn kunnen ze bij het bevochtigen over elkaar schuiven, terwijl ze toch nog vast aan elkaar klitten. Het gevolg hiervan is dat we de klei kunnen kneden zonder dat die uit elkaar valt. Als je teveel water toevoegt dan kleven de deeltjes niet meer aan elkaar en krijg je een vormloze en niet kneedbare kleipap.
Bij de juiste hoeveelheid water zitten alle kristallen kriskras door elkaar. Bij het kneden van de klei leg je de kleideeltjes (langwerpig) allemaal in dezelfde richting. Hierdoor vergroot je de stevigheid van de klei.
De stadia
en hoe te herkennen
Plastisch
Het oppervlak kan gemakkelijk met de vingertoppen ingedrukt worden en de klei voelt plakkerig aan. Een rolletje klei kan gemakkelijk rond de vinger gedraaid worden, zonder dat het meteen breekt.
Plastisch – stug
Het oppervlak kan nog steeds gemakkelijk met de vingertoppen worden ingedrukt maar de klei voelt niet plakkerig meer aan.
Plastisch – lederhard
Het oppervlak kan niet gemakkelijk met de vingertoppen meer worden ingedrukt maar de indruk van de vingernagel blijft zonder veel druk achter. Een kleirolletje kan niet meer zonder breuk rondgebogen worden.
Lederhard
Om een duidelijke indruk van de vingernagel zichtbaar te krijgen is in dit stadium een lichte druk nodig.
Lederhard – broos
Met de vingernagel kan alleen met grote druk een duidelijke afdruk verkregen worden. Een lijn met de vingernagel gezet is scherp.
Donker
Een lijn met de vingernagel gezet is brokkelig en er ontstaat gruis.
Licht – koud
Het oppervlak wordt lichter van toon maar voelt nog koud aan.
Droog
Het werk heeft de temperatuur van de omgeving aangenomen.
Zolang klei niet gebakken is kunnen we die terug verwerken tot verse malse klei. Om een homogene kleimassa te krijgen dien je een aantal stappen te volgen. Houd de verschillende kleisoorten bij het recupereren gescheiden (draaiklei – boetseerklei (volgens kleur, soort klei, grootte van de chamotte (= de steentjes in de klei, dit is gebakken klei die terug fijn werd gemalen en vermengd onder de klei))).
–Je laat de klei volledig uitdrogen. Als het om grote massa’s gaat kan je die het best in kleinere stukken breken, zodat het droogproces niet te lang duurt.
–Je zet de uitgedroogde klei volledig onder water.
–Na enkele dagen valt de klei volledig uit elkaar en vormt een kleipap onder in de emmer. Daarboven krijg je een laag water. Stukken klei die niet volledig waren uitgedroogd zullen ook niet volledig uit elkaar vallen. Dan zal je merken dat in de kleipap harde stukken zitten.
–Schep het water af.
–De kleipap leg je uit op een gipsen plaat. Plaats de gipsplaat op latjes zodat er lucht langs de onderkant van de plaat kan. Zo zal de plaat minder snel verzadigd zijn, de klei zal sneller opstijven en je zal schimmel op houten banken en de gipsplaat voorkomen.
–Na één of twee dagen is de klei kneedhard en kan je die terug tot een homogene massa kneden.
Waarom klei kneden.
–Het maakt de klei plastischer.
–Het maakt de klei steviger omdat alle kleideeltjes in dezelfde richting gaan liggen (zie vorig blad)
Hoe gaan we de klei kneden.
Bij het kneden van grote hoeveelheden klei is het aan te raden om je polsen eerst op te warmen. Dit doe je door te beginnen met kleinere hoeveelheden. Zo voorkom je dat je zenuwen in de pols gekneld raken, je uw spieren onmiddellijk overbelast of je je gewrichten bezeert. Eens opgewarmd kan je grotere hoeveelheden ineens kneden.
1. Ossekopmethode
2. Spiraalkneden
Spiraalkneden is een andere methode om je klei te kneden. Hierbij geef je met één hand meer druk op de klei zodat de kleimassa meer in een kegelvorm wordt gekneed. Je krijgt dezelfde overlappingen als op de rechter foto bij de ossekopmethode.
1. Naar vindplaats
–Primaire klei:
Deze klei bevindt zich vlakbij of op de moederrots. Ze is niet ver meegevoerd door wind en water en dus ook niet vervuild en bijgevolg heel zuiver. Ze is nog redelijk grof met een korrel en dus weinig plastisch. De klei is ontstaan door chemische inwerking van onderuit. Het is goed mogelijk de klei onvermengd te gebruiken.
kenmerken:
– heel zuiver
– meestal witbakkend
– hoog smeltpunt
– weinig plastisch
– vuurvast
Soorten primaire klei:
Kaolien (China clay)of porseleinklei:
Kaolien is meestal een primaire klei en dus ook meestal vuurvast. Kaolien is soms te grof en dus te weinig plastisch om zuiver mee te werken. De meeste bruikbare kleien worden samengesteld uit verschillende kleien en grondstoffen. Kaolien wordt dan ook heel vaak gemengd in kleimassa’s en ook in glazuren. Kaolien gemengd met een aantal andere stoffen wordt op heel hoge temperaturen gebakken. De scherf verglaasd en wordt transparant (indien dun genoeg).
Bentoniet:
Is een kleverige uiterst fijne en daarom ook heel plastische klei. Bij kleine toevoegingen aan klei verhoogt hij de plasticiteit van een te magere klei en in glazuur zorgt hij ervoor dat de suspensie in orde blijft en niet aaneen gaat klitten.
–Secundaire klei
Deze klei werd (soms heel) ver meegevoerd door wind en water naar valleien en riviermondingen. Daar werd deze afgezet, ontdaan van alle oplosbare bestanddelen maar vermengd (vervuild) met stoffen als zand, krijt maar ook met andere kleisoorten als illiet en mineralen als ijzeroxide en kalk. De secundaire klei is meestal fijn van korrel en dus plastisch.
2. Naar vuurvastheid of stooktemperatuur
– Vuurvaste klei
Deze kleien worden gebakken tot 1500°C. Ze bevatten veel aluminium en weinig alkali (zie bij grondstoffen). De vuurvaste klei wordt gebruikt voor maken van vuurvaste, hittebestendige materialen, denk maar eens aan de materialen die we gebruiken in de keramiekovens (stenen en stapelmaterialen).
–Steengoedklei
Deze klei kan net als porselein hard en waterdicht worden en dit op lagere temperaturen tussen 1200°C en 1300°C. Ze bestaat uit fijnkorrelige kaoliniet (zuivere moederrots) met veldspaat, rutiel, silicium en ijzerhoudende mineralen. Deze stoffen zorgen voor een goede vloeiing die nodig is om een ondoordringbare scherf te verkrijgen. Steengoed heeft een heldere hoge klank.
–Balklei
Dit is een zuivere, ijzerhoudende klei die dichtbakt op 1300°C. Ze wordt zelden in zuivere vorm gebruikt vanwege de enorme plasticiteit wat een krimp geeft van 20% nadat het is dichtgebakken op hoge temperatuur. De klei wordt dan ook meestal met andere kleien vermengd om hun plasticiteit te verhogen. Ball clay wordt ook veel gebruikt in glazuren.
–Aardewerkklei
Aardewerkklei is meestal heel plastisch en heeft een laag smeltpunt dat nogal kan variëren (smeltpunt tot 1200°C). De klei heeft een hoog ijzergehalte en bevat weinig aluminium. Als je de klei laat sinteren begint hij te vervormen, blazen of doorzakken. Aardewerkklei wordt dus noodgedwongen gebakken op lage temperatuur (900°C – 1100°C). De klei blijft in gebakken toestand altijd redelijk broos en breekbaar.
Chamotte in de klei (zie ook verder in de cursus)
In sommige kleisoorten die je in de winkel koopt zal je steentjes aantreffen. Deze steentjes in de klei noemen we chamotte. Dit is gebakken klei die werd fijn gemalen en gemengd onder de klei. De chamotte kan variëren in grote bv. 0,2 mm of 0,5 mm. Bij groot werk kies je best een grotere chamotte korrel. Dit geeft stevigheid aan je werk.
Door de chamotte kan je ook, indien gewenst, textuur op je werk aanbrengen door de korrel eruit te schrapen met de lomer (= ijzeren niertje).
Soms wordt er ook zand (zilverzand) aan de klei toegevoegd. Ook hier om de klei steviger te maken, maar dan zonder de grofheid van een echte korrel.
Het feit dat klei krimpt is een logisch gevolg van het verdwijnen van het water uit de klei. Eerder heb ik uitgelegd dat klei bestaat uit microscopische plaatjes waar in kneedbare toestand water tussen zit. Bij het drogen verdampt het water uit de klei en gaan deze plaatjes dichter bij gaan zitten. Dit proces kan een krimp veroorzaken van 5 tot 8%. Het spreekt dan ook voor zich dat het droogproces veel risico’s inhoudt voor je werk.
Risico’s
–scheuren
–vervormen
–uiteenvallen
De risico’s en het droogproces zijn afhankelijk van
–De vorm
Gesloten vormen drogen véél trager dan open vormen. Bij gesloten vormen blijft het vocht in de vorm hangen. Je laat de vormen dan best heel traag drogen. Je mag rekenen op een periode van 1 tot 3 weken. Dit is afhankelijk van techniek. Draaiwerk mag dan wel sneller drogen dan een werk dat is opgebouwd met worstjes of kleiplaten.
Tegels en schalen kunnen gaan krullen omdat de bovenkant eerst krimpt en zo de onderkant vervormt. Scheuren en grote vervormingen zijn dan mogelijk.
–De klei
De ene klei is de andere niet. Elke klei heeft zo zijn eigenschappen. Ook wat betreft het droogproces. Een vette klei (plastisch) bevat veel water, tot 40%. Een magere klei (minder plastisch) bevat minder water, tot 25%. Het spreekt voor zich dat de vette klei een véél grotere krimp zal hebben dan de magere klei. De risico’s zullen bijgevolg ook veel groter zijn. Zoek daarom klei die aangepast is aan het werk dat je wil maken (zie verder ‘ingrepen in de klei om de klei aan te passen aan jouw persoonlijk werk’)
–De dikte van de wand en uitstekende delen.
Bij een dikke wand zal de buitenkant eerst drogen en de binnenkant later. Dit kan een grote spanning teweeg brengen die je werk vervormt of doet scheuren, barsten.
Stukken aan het werk die uitsteken: oren, teut, handvaten, versiering, … zullen sneller drogen dan het deel waarop het is bevestigd.
–De natuurlijke vochtigheidsgraad
Let erop dat je een werkstuk om te drogen in een ruimte plaatst die niet te vochtig is en niet te droog. Dit voel je aan door ervaring. De kelderruimte is bijvoorbeeld niet geschikt om een werkstuk door en door droog te krijgen.
–De plaatsing van je werk in de ruimte.
In de meeste ruimtes bevinden zich warmtebronnen en is er een bepaalde luchtstroom. Die luchtstroom volgt meestal de muren in een ruimte. Als je werk te dicht bij de muur staat zorgt de luchtstroom ervoor dat ook de zijkant van je werk ongelijk gaat drogen en er een spanning gaat optreden.
Mogelijke oplossingen om de risico’s te beperken.
–Het gelijkmatig laten drogen van de werkstukken is essentieel.
–Laat de werkstukken niet te snel drogen.
– Plaats ze in een plaats met een goede atmosfeer en goed beschut (niet in de zon, niet te warm, niet te vochtig, niet te dicht tegen een muur)
–Zaken die uitsteken kan je afzonderlijk nog eens extra verpakken om een gelijkmatig droogproces tot stand te laten komen. Hou het droogproces heel nauwgezet in het oog.
–Tegels en schaalvormen kan je in een gipsen moule of op een gipsen plaat leggen (ook hier moet je alles goed opvolgen). Tegeltjes kunnen ook op krantenpapier worden gelegd zodat die wat vocht van de onderkant opneemt.
–Het ondersteboven laten drogen van werkstukken, zodat de rand niet véél sneller gaat drogen dan de bodem. Hierbij wacht je best tot de rand al iets harder is geworden zodat je die niet vervormt.
Bij draaiwerk draaien we het afgedraaide werk ALTIJD omgekeerd indien mogelijk!
–Het werkstuk af en toe draaien rond de eigen as.